woensdag 27 februari 2008

Verslaafd aan nagels plukken

Mijn hele leven al pluk ik aan mijn nagels. Een korte tijd beet ik, maar toen mijn moeder mij vertelde dat ik daar ‘wormpjes’ van kon krijgen, ben ik weer gaan plukken. Inmiddels ben ik zo goed als volwassen en nog steeds heb ik niet langer dan een week van mijn nagels kunnen afblijven.
Plotseling lukt het mij toch om een week lang niet aan mijn nagels te komen. Ik begin net witte randjes aan de topjes te zien, wanneer ik door vrienden word uitgenodigd mee te gaan naar het pretpark Six Flags. Ik heb het geweldig naar mijn zin, maar voor mijn nagels is het minder leuk. Terwijl ik heel wat tijd doorbreng in de rijen voor de achtbanen, kijk ik vol spanning in mijn buik naar alle loopings en kurkentrekkers. Onbewust zoeken mijn vingers naar de toppen van mijn nagels. Aan het eind van de dag ben ik mijn mooie witte randjes weer kwijt.
Ik weet het zeker. Het gaat me nooit lukken. Lange, puntige, in een modekleur gelakte nagels zijn niet voor mij weggelegd. Toch beloven mijn ouders mij een cadeautje voor het moment waarop de witte randjes aan mijn vingertoppen weer te zien zijn. Na een tijd goed mijn best doen, krijg ik mijn cadeau. Een enorme poster met een afbeelding van New York, mijn lievelingsstad erop afgebeeld, hangt vanaf die tijd aan mijn muur. Nog vol trots over de mooie plaat, begin ik niet veel later helaas toch weer te plukken…
Op school vraag ik een studiegenoot om raad. Als psycholoog in wording verwacht ik van hem een goede tip. Hij vindt dat ik, iedere keer als ik weer aan mijn nagels ga, een paar centen in een potje moet doen. Op mijn vraag wat ik uiteindelijk met het geld moet gaan doen, antwoordt hij dat ik mezelf mag trakteren. Aangezien ik vreselijk zuinig ben, kies ik toch maar niet voor de optie van mijn “collega”.
Dan loop ik in de drogist tegen een aantal nepnagels op. Ik heb ze zojuist op mijn korte topjes geplakt, in de hoop dat ik de glanzende dingen volgende week nog steeds kan bewonderen. Typen met die lange nagels is in ieder geval niet gemakkelijk. Ik ben benieuwd hoe lang ze zullen houden…

woensdag 20 februari 2008

Complimenten in de vorm van verbazing

“Moet je die uiteinden zien!” hoor ik een stem ergens ver weg zeggen. “Daar zitten vast beestjes in.” Langzaam openen mijn ogen zich vanuit mijn slaap. Ik zie een man vol verbazing naar mijn haren staren. “Heeft u het over deze?” vraag ik, terwijl ik een van mijn dreadlocks optil uit mijn bos. “Eh, ja hoe maak je die?” Enthousiast begin ik te vertellen. In een kapperszaak in Amsterdam, draaien, touperen, permanentvloeistof… klaar! Vol verbijstering bekijkt de jongeman mijn coupe voor de zoveelste keer. “En ik was ze gewoon elke week hoor, er zitten heus geen beestjes in,” verzeker ik hem nog gauw voordat hij opstaat om de trein uit te lopen.
Even later bekijk ik het groente en fruit dat wordt verkocht op de markt. Plotseling hoor ik iemand roepen: “Nieuwe kapper?!” In eerste instantie reageer ik niet, maar wanneer het voor een tweede keer geroepen wordt, kijk ik toch om. De aardbeienverkoper kijkt inderdaad naar mij. “Oh, nee hoor,” antwoord ik geduldig. “Die is al oud. Ik heb mijn haar inmiddels alweer vijf jaar zo.” De verkoper knikt stilletjes en richt zich vervolgens op een oude dame die vragend voor hem staat.
In de trein op weg naar school kijkt een jongen mij gedurende enige tijd aan. Dan vraagt hij wat hij waarschijnlijk al een hele tijd had willen vragen: “Die haren… eh, zijn die van jezelf?” Glimlachend vanwege het feit dat het vandaag al de zoveelste keer is dat er wat over wordt gevraagd, begin ik weer uit te leggen.
Eenmaal op school ben ik blij dat ik mij in een bekende omgeving bevind. Even niemand die opkijkt van mijn dreads, waaraan toch nog niet iedereen in onze moderne samenleving gewend blijkt te zijn. Als ik gebukt voor mijn kluisje sta, komt een van mijn studiegenootjes op mij af. “Ik vind je dreadlocks toch zo mooi, hè!” zegt hij mij bewonderend. Ik grinnik, waarop hij vraagt wat er is. “Ik ben er zelf ook trots op!” antwoord ik, ergens toch blij dat ik zo regelmatig herinnerd word aan mijn eigen, geliefde kapsel.

woensdag 13 februari 2008

Examenvrees

Hypernervositeit, buikpijn en trillerige ledematen. Ik doe voor de tweede keer vandaag tien homeopathische druppels in een glas water. De onrust in mijn lichaam blijft. Toch ook nog maar even een paracetamol erbij dan, het kan nog net. Drie uur later omvatten mijn klamme handjes het stuur. Ik voel dat mijn nek rood wordt van de spanning. Mijn ademhaling is anders dan normaal. Wat normaal slechts één inademing is, worden er nu twee.
Mijn examinator wil mij op mijn gemak stellen en toch zit ik met mijn gedachten al bij het moment waarop het weer fout zal gaan. Een stemmetje in mijn hoofd zegt dat ik zoveel geoefend heb, dat het niet fout meer kán gaan. “Je maakt het veel te spannend voor jezelf,” gaat het door mij heen. Mijn rij-instructrice heeft het mij wel vijftig keer op het hart gedrukt.
Kinderen fietsen midden op de weg. Ik ben blij als ik ze voorbij ben. Ik probeer geen zijweg te vergeten, kijk ze allemaal in of er verkeer aankomt. Bij de kruispunten maak ik mijzelf wijs dat ik niet mag wegrijden voordat het helemaal vrij is – voor het geval dát. Plotseling komt mij een enorme hijskraan tegemoet. Ik kijk naar de wielen die zo hoog zijn als mijn vriend van twee meter. Mijn examinator fluistert me toe dat ik wel even kan stoppen. Ik houd mijn adem in als het ding langsrijdt. Hij redt het net en ik zucht inwendig. Hier zal ik toch niet op zakken?
Ik ben blij als ik eindelijk uit mag stappen. Mijn twee medepassagiers blijven nog even nakletsen. Ik kijk mijn instructrice vragend aan, maar helaas spreekt haar gezicht geen boekdelen. Het is erop of eronder. Nerveus loop ik het gebouw binnen.
Voor ik het weet ligt een zwart mapje voor mij. Kaartjes met ‘gefeliciteerd’, ‘rijveiligheid’ en informatie over de BOB zitten erin verstopt. Het is allemaal nog wat onwerkelijk.
Binnenkort mag ik helemaal alleen de weg op. Ik slik bij de gedachte. Mijn psychologische kennis zegt mij dat ik er nog even een nachtje over moet slapen, om alles te laten bezinken.

zaterdag 9 februari 2008

Weg van die ‘Limburgse gekte’

Met kerstmis nog in mijn kielzog, staat de volgende vakantie alweer voor de deur. Alleen nog even een tentamen maken en dan kan het vrijheidsgevoel weer beginnen. Op weg naar het station zie ik dat de ramen van mijn buurtbewoners versierd zijn met slingers en ballonnen. Ook aan de deuren en ramen van de cafés hangen slingers en maskers. Enkele dronken mannen komen hun stamkroeg uitgestrompeld en brabbelen wat tegen elkaar. Op de volgende hoek zie ik een verdwaalde nar voor zich uit staren. Ik vraag mij af waarom die mensen zich toch zo voor gek zetten – althans, mij zul je niet zien in zo’n gek pakkie…
Na het maken van de toets staat thuis mijn lege reistas op mij te wachten. Ik verzamel al mijn benodigdheden en net als ik de ritssluiting dichttrek, hoor ik de claxon van een auto. Een bomvolle wagen met twee skiboxen op het dak staat voor de deur. Mijn tas en ik passen er nog net bij en samen met mijn schoonfamilie zwaai ik naar iedereen in de buurt. Wij lijken al een carnavalswagen op zich. Maandenlang papier-machéwerk is geen must om bekeken te worden – die carnavallisten kunnen nog eens wat van ons leren!
Voor mij geen verkleedpartijtjes deze vakantie. Geen natte voeten van het bier. Geen verkleumde handen van de kou. Geen carnavalsmelodietjes… Of toch wel?
Een dag later genieten mijn vriend en ik vanuit een stoeltjeslift van het Oostenrijkse uitzicht. Met de meter die we stijgen worden we stiller. Niet alleen van de schitterende bergen om ons heen, maar er komt ons ook een bekende melodie tegemoet. Het is toch niet – of wel?
Aan de bar staan clowns, boerinnen en prinsen. Luid zingend genieten ze van het zonnetje, terwijl de muziek uit de boxen knalt. Mijn vriend trekt een grijns en laat opeens zijn rugzak van zich afglijden. Hij opent de rits en haalt een enorm konijnenpak tevoorschijn. Hoewel ik dacht gevlucht te zijn, weg van al die ‘gekken’, staat er eentje náást mij! Als vriendlief zich in zijn pak hijst kan ik mijn lachen niet meer inhouden. Samen suizen we even later de bergen af. Mijn konijnenvriend is overal te volgen. En dan die muziek – ach, op dag twee zing zelfs ik alle liedjes met de Oostenrijkse carnavallisten mee.